
Het reizen per ezel viel me zwaar.
We reden voorbij de plekken waar ik vroeger met vriendjes kuilen had gegraven.
Ik kende de weg, de boeren en hun aantallen vee.
Op de vraag waar deze reis naartoe ging hulde mijn gids mijn zich in stilzwijgen. Wat hij wel losliet was dat de bestemming het binnenste van de aarde zou zijn.
Ik herinnerde me Nebu, de zoon van onze priester die ik ooit met zijn gids voorbij zag komen. Ook helemaal kaalgeschoren op een ezel.
Vanuit een kuil waarop takken lagen zag ik hen voorbij trekken. Het was alsof hij gestraft was voor iets en werd verbannen.
Dit beeld haakte zich met klauwen vast in mijn geheugen en vertelde iets over meerderjarig worden.
Langzaam liet ik me zakken en met m’n kinderhanden groef ik dieper om te ontkomen aan het idee dat het ooit mijn beurt zou zijn..
Er vertrokken wel vaker mensen uit het dorp, de meesten keerden niet terug.
Nebu hebben we nooit meer gezien.
De hoeven van de ezels vertrapten het kiezelzand dat laag na laag dichter werd en diep onder de grond over ging in steen. Het lot drukte op mijn knokige jongenslijf terwijl mijn reisgezel fluitend leek te genieten van de ontluikende bloemenzee die aan ons voorbij ging. Elke bloem was een oog dat argwanend onze tred volgde en opgelucht verder groeide zodra we gepasseerd waren, blij niet opgevreten te zijn door een ezel die even stopt.
We reisden tot voorbij het punt waarachter ik de wereld niet kende. De velden in deze streek waren de meest ver gelegen plekken in mijn geheugen. Hier hield mijn wereld op en ging over in een land met kleinere akkers waarvan ik me afvroeg of de opbrengst wel toereikend zou zijn.
Tussen de stammen van dadelpalmen schoten groenten uit de grond die met slootjes bewaterd werden, net als bij ons maar toch anders. De slootjes bij ons waren recht en hier kronkelden ze tussen de bomen door alsof ze gegraven waren door kinderhanden.
We sliepen de eerste nacht in een schuur en ik zag hoe mannen aan de randen van de boomgaard plaatsnamen om met honden de gewassen te beschermen tegen dieven en ander hongerig nachtvolk.
Knollen en postelein brengen nu eenmaal meer op dan gerst.
De landarbeiders klopten het stof van hun kleding, wasten hun eeltige handen en wezen ons de plek waar mochten overnachten. Er werd eten bereid en een dobbelspel gespeeld met gekleurde steentjes als inzet.
Een vuur flakkerde in het midden van de schuur en rook kringelde omhoog door een vierkante opening in de dakconstructie. Hoe langer ik naar de opstijgende walm tuurde hoe kalmer ik werd. De eerste etappe zat erop en ik zocht ontspanning door tegen de houten wand te steunen in de hoop overmand te worden door de slaap.
Mijn kopzorgen waren in mijn rug gaan zitten.
Dit is een fragment uit een langer verhaal waar ik momenteel aan werk. We volgen de hoofdpersoon vanaf zijn jeugd tot aan zijn sterfbed. Het speelt zich ongeveer 4000 jaar geleden af in het tweestromenland, daar waar nu Irak ligt. De hoofdpersoon is een klerk en houdt de administratie van de gemeenschap bij en int belastingen. Een leven vol verplichtingen, waarin alles consequent in dienst staat van de gemeenschap en de eigen wil niet lijkt te bestaan.
